donderdag 20 december 2007

17.12.2007: dag 154: Taungoo - Kalaw




Myanmar zet ons letterlijk jaren terug in de tijd.
Het ontbijt staat deze morgen al klaar: gefrituurde beignets, broodjes, koffie en fruit.
De dames van het guesthouse serveren: hun gezichten zijn, net zoals de meeste vrouwen en jonge meisjes,’s morgens ingeveegd met een geel poeder, gemaakt van gemalen schors, dat hun huid zacht en gezond houdt. Sommigen smeren het erg dik uit zodat hun gezicht op een geel griezelig maker lijkt. Mannen en vrouwen lopen hetzelfde gekleed in een typische ‘longyi’ of een rechthoekige dichtgenaaide rok tot aan de voeten.
De betelnoot speelt een belangrijke rol in het leven van de gewone man en vrouw. Op iedere straathoek wordt deze noot in straatstalletjes verkocht. Stukjes worden met een witte pasta in een blad gedraaid en achter een wang gestoken als pruimtabak. Het overvloedige speeksel dat hierbij geproduceerd wordt is bloedrood en wordt op de straat en stoep uitgespuwd, Overal zie je de opgedroogde bruine vlekken en spatten betelnoot. De tanden van de gebruikers zien onappetijtelijk donkerrood en het opgedroogde sap plakt op lippen en in de mondhoeken. Oppassen als de bus voorbijrijdt en betelnoot uit het raam gespuwd wordt ...
De weg richting Mandalay is opnieuw de lappendeken van kapot en hersteld asfalt. Er rijden steeds minder auto’s naarmate we verder noordwaarts vorderen. Hun plaats wordt ingenomen door paarden-, ossenkarren en fietstaxi’s. De wegen in de kleine stadjes worden gevuld met honderden fietsers en wat brommers.
Suikerriet is het voornaamste gewas in deze streek; ossen en buffels trekken karren die metershoog gestapeld zijn met gekapte rietstengels.
Tientallen vrachtwagens met zware opleggers kruisen onze weg, geladen met dikke stammen tropisch hardhout: het Birmaanse woud wordt in een sneltempo leeggekapt. Het is één van de bronnen van inkomsten van het regime. Westerse bedrijven mogen dan wel het land verlaten hebben; andere minder scrupuleuze landen hebben hun plaats ingenomen; de handel met China bloeit als nooit tevoren. Chinese trucks, gevuld met consumptiegoederen rijden met honderden per dag het land binnen en komen ons uit het noorden tegemoet.
De hobbelweg is eindeloos en saai totdat we plots opkijken: steken we de landingsbaan van een luchthaven over? Een kaarsrechte splinternieuwe betonnen autoweg met twee maal vier banen en verlichtingspalen. We kruisen een van de toegangswegen tot nieuwe hoofdstad. Buiten het gezichtsveld ligt de stad van de gepriviligieerden, de legerleiding, officieren en hun getrouwen. Een nieuwe dam zorgt voor watervoorziening, een nieuwe luchthaven voor toegang en vlucht. Langs de weg staan honderden kleine rieten huisjes in rechte rijen; hier woont het werkvolk dat de stad verder uitbouwt. Het ziet er heel netjes uit met winkeltjes, elektriciteit en sportveldjes; het is echter duidelijk dat het maar tijdelijk is. Als het werk klaar is zullen ook de huisjes verdwijnen.
We passeren nog enkele keren een aantal andere brede banen die uit het niets opduiken. Soldaten versperren de doorgang. Vreemdelingen en gewone Birmanen zijn niet welkom!
We slaan de weg in naar de heuvels. De smalle baan wordt zowaar nog ellendiger en bestaat nu enkel nog uit gaten en kuilen die het stof hoog doen opwaaien. De vering, schokdempers en banden van onze Toyota worden aan de ultieme uithoudingsproef onderworpen. Het platteland is idyllisch: de velden staan goudgeel; boeren met grote rieten kegelhoeden staan gebukt in het veld en maaien de rijpe rijsthalmen. We rijden de bergen in, het koelt zienderogen af en als de zon bijna achter de heuvels is verdwenen. We komen aan in Kalaw negen uren na ons vertrek deze morgen en zonder zelfs een lekke band. Fantastische wagens die Toyota’s!
We maken al meteen een afspraak met de berggids uit ons hotel. Morgen vertrekken we al vroeg voor een tweedaagse trektocht door de heuvels rond Kalaw naar enkele afgelegen typsiche dorpjes waar de Birmaanse minderheden hun thuis hebben.

Geen opmerkingen: