dinsdag 26 februari 2008

26.02.2008: dag 225: Labuhanbajo




van mijn correspondent ter plaatse:

"Normaal gezien zouden we vandaag voor een tweedaagse met de boot naar Komodo vertrekken, maar er waren nog een paar problemen met de reddingsvesten, dus om de kapitein meer tijd te geven om alles te regelen, zijn we vandaag nog een extra dagje hier gebleven.
Rond tien uur hadden we een bootje gehuurd die ons naar een strand bracht waar we mooi konden snorkelen en zwemmen. Papa bleef liever in het hotel om een boek te lezen.
We gingen naar de haven waar onze boot al klaar lag. We wilden instappen maar toen bleek dat er geen reddingsvesten aan boord waren... Wanneer gaan die Indonesiers het leren dat veiligheid belangrijk is? Mama maakte daar een probleem van en de kapitein is nog op zoek gegaan naar nieuwe vesten. Toen hij ze had gevonden konden we eindelijk vertrekken.
Na 45 minuten varen kwamen we aan op een mooi tropisch eilandje met een hip wit strand. Overal rondom ons lagen mooie eilanden met veel groen en parelwitte stranden.
Mama bleef aan het strand zitten om een boek te lezen terwijl wij gingen snorkelen.
We hebben heel mooie vissen gezien waaronder een rog een één of andere speerachtige lange vis. Gelukkig was het water helder zodat we alles fatsoenlijk konden zien.
De koralen waren minder kleurrijk dan in Egypte maar het viel mee.
Na 3 uur snorkelen gingen we terug met de boot naar de haven. Het uitstappen voor mama ging wat moeilijk maar we geraakten heel terug in het hotel voor een frisse douche.
Na het middageten gingen we allemaal nog een beetje relaxen.
De reddingsvesten voor morgen liggen al op de kamer dus morgen kunnen we zeker met een gerust hart vertrekken!"

Deze blog is geschreven door Ruben Steegen XD

maandag 25 februari 2008

25.02.2008: dag 224: Ruteng – Lubuanbajo





We worden al vroeg gewekt; een buslading is net in het hotel geland en de receptie staat vol met een paar dozijn kwetterende onderwijzers en onderwijzeressen die vandaag en morgen een vergadering belegd hebben in het hotel en wachten op de kamers. Of we misschien snel willen ontbijten en wat eerder onze kamer willen ontruimen misschien? Neen dus, we betalen al teveel voor een vuile kamer en we willen dat ons goeie geld rendeert. Straks om negen uur pikt de bus ons op en we vertrekken geen minuut eerder. Koffie, een eitje en een sneetje getoast wit brood. Een beetje opschieten graag, de stoelen voor de meeting worden klaargezet.
De zon schijnt tussen lichte bewolking; hopelijk is de moesson eindelijk over zijn hoogtepunt. De chauffeur is mooi op tijd en we kunnen vertrekken. Een nieuwe en moderne minibus met slechts zes passagiers en een doosje met snacks: complementen van de maatschappij.
De vier uren gaan snel voorbij. De omgeving is minder spectaculair dan de vorige dagen: ontboste heuvels en laagland. De zee is nabij. Voor de kust liggen kleine eilandjes. Vissersbootjes liggen aangemeerd in de pittoreske haven van Lubuanbajo. De chauffeur dropt ons voor een sfeervol houten en gammel hotelletje vlak aan de haven. Kleine kamertjes met airocon voor een zacht prijsje.
Lubuanbajo: eindpunt in Flores. Een zeestraat ligt in de weg. We staan voor enkele dilemma's:
De kustvaarder van ‘Perama’ vaart de volgende twee weken niet uit; we kunnen dus niet rechtstreeks met de boot naar Lombok. Hmm ... jammer.
De grote carferry vaart iedere dag – weer of geen weer – rechtstreeks naar Sumbawa;. Hmm ... dit is een optie maar dan missen we Komodo-eiland.
Vluchten met het enige propellervliegtuig van MIA naar Bali zijn operationeel maar worden dikwijls geannuleerd; de “moedige piloot” pendelt tussen de vliegvelden van de Sunda-eilanden. Hmm ... niet echt geruststellend.
De zon schijnt volop, de zee is spiegelglad en de weersvooruitzichten zijn gunstig. Na wat onderhandelen charteren we een boot met kapitein en twee bemaningsleden incluis voor een tweedaagse tocht naar het verlaten eiland Rinca, een overnachting in de boot aan de kust van Komodo en twee voettochten naar de prehistorische ‘komododraken’ en ‘vliegende honden’. Ondertussen mogelijkheid tot snorkelen in de tropische kustwateren van twee kleinere verlaten eilandjes. Eten, drinkwater en een frigobox met ijs zijn inbegrepen. Fantastisch: een droom: een tocht naar ‘The Lost World’.

De computer gaat niet mee aan boord en er is geen digitale snelweg in Jurrasic Parc ... De blog blijft leeg tot minstens 1 maart.
Na de zeiltocht vertrekken we op 28 februari meteen voor een portie ‘Island hopping’: met de ferry naar Sumbawa (8 uur), waar een aansluiting is met de nachtbus naar het uiterste westen van dit eiland (10 uur); vervolgens een nieuwe ferry naar Oost-Lombok (2 uur) en een busrit naar West Lombok (3 uur) en een overzet naar de Gilli Air (1 uur) waar we pardoes is een lange en diepe slaap zullen vallen.

zondag 24 februari 2008

24.02.2008: dag 223: Bajawa - Ruteng




Indonesië heeft een groot probleem: naast tsunami’s, aardbevingen, spuwende vulkanen, modderstromen en hevige moessons is er het steeds voorkomende fenomeen van corruptie op alle niveaus en bij iedereen in de maatschappij. Je wordt er dagelijks mee geconfronteerd; je betaalt nooit de correcte prijs in een winkel, hotel of voor vervoer. Men beschouwt je als een wandelende portemonnee. Voor alle diensten betaal je - als vreemdeling – steeds teveel; je wordt verkeerd ingelicht of er worden dingen voorgespiegeld die niet juist zijn. Een klein voorbeeldje van vandaag. De sympathieke eigenaar van ons guesthouse belooft ons gisteren als vriendendienst een busticket naar Ruteng te arrangeren als we hem het geld daarvoor geven. Da’s nu eens vriendelijk zeg! In de loop van de dag informeren we naar ons papiertje; we worden met een kluitje in het riet gestuurd; ze zitten in zijn zak en hij belooft ze ons te geven als we straks in zijn restaurant gaan avondeten. Hallo! Mogen wij misschien eten waar wij willen?
’s Avonds eisen we van zijn vrouw in het restaurant ons vervoerticket.
“My husband didn’t give you the ticket yet? Strange!”
“So where is your husband then?”
“Oh, he’s at a party somewhere.”
“Get him now please, he promised us the ticket!”
De man verschijnt binnen enkele minuten …
Hij hangt een onsamenhangend verhaaltje op dat er 'geen papieren tickets meer in voorraad waren en dat de bus ons morgenvroeg wel komt oppikken aan het hotel'.
Toegegeven, we zien er wat sjofel uit maar we zijn toch nog behorlijk helder van geest: "give me back my money en gauw een beetje!" De man wordt kwaad maar we incasseren onze roepia’s en gaan zelf op zoek naar de bus voor morgenvroeg. En neen, we eten vanavond niet in uw restaurant! In de busterminal maak ik een afspraak voor morgen en ik betaal een kwart minder dan de vriendendienst van onze hotelbaas.
“At what time do we leave?”
“Pick up at seven, be ready!”
Prima, da’s vroeg op, maar we regelen dat wel.
Om half zeven stopt de bus. Nu al? Mogen we nog even onze tanden poetsen en een koffie drinken? We stappen in om nadien tot de vaststelling te komen dat we nog bijna twee uur aan een eenzame afslag moeten wachten totdat er nog een paar passagiers opdagen. Als we tenslotte dreigen om onze bagage van het dak te halen en zelf vervoer te zoeken vertrekt de chauffeur uiteindelijk toch naar Ruteng. Nog vijf uur te gaan ...
Halve waarheden, leugens en bedrog: het is dagelijkse kost in Indonesië en het werkt na een tijd op de zenuwen ...
De rit naar Ruteng is fantastisch mooi; een smalle weg kronkelt door woeste berghellingen; we rijden helemaal terug naar de vochtig warme kuststreek om vervolgens weer koers te zetten naar de koele heuvels. Mistige vulkanen, ondoordringbaar woud en in de verte de blinkende oceaan; dit is een woest en ongetemd eiland! Voor de afstand van ruim honderd kilometer hebben we vijf uren nodig inclusief een rijst-met-stukje-kip-stop in een eenvoudig eethuisje. Indopop dreunt door de luidsprekers in de bus. We vorderen met een snelheid van nauwelijks twintig kilometer per uur.
Het hotel in Ruteng, een saai stadje met lelijke betonnen gebouwen, is een somber en donker gebouw met depressieve kale kamertjes; goed voor een nacht slapen en niet meer dan dat.
Gelukkig is er een internetkantoor in de buurt met computers die online zijn; de kinderen hebben hun bezigheid in de komende uren ...
Kristien en ik consumeren enkele biertjes in het Chinees restaurant: een grote vierkanten ruimte met blinkend witte badkamertegels op de vloer, wit geverfde muren, tafels met plastieken tafellakens en fluogroene tuinstoelen. In de glazen toonbank prijken literflessen mineraalwater. Op de tv speelt weer de schreeuwerige ‘Superstar Show’ of een goedkope versie van ‘Idool’ met bazige en zelfingenomend presentatoren en valskwelende vedettten : je ziet niets anders op de agressieve commerciële zenders; constant leeg en verschrikkelijk hol amusement, soaps van een bedroevend lage kwaliteit, niveau en inhoud en constant afgewisseld met reclame voor sigaretten, snoepgoed en koekjes waarin dikke kinderen de boodschap moeten overbrengen, gsm’s met kleine kinderen als doelpubliek. Iedereen kijkt ernaar, de ganse dag en avond: er is geen andere keuze. Onze VT4 of VTM zijn kwaliteitszenders van een bijzonder hoog niveau en etiek ...
We boeken een plaatsje in de bus voor morgenvroeg naar Labuhanbajo, pick up om negen uur. Het zal wel zeker ...
We eten vanavond in het badkamerrestaurant.

zaterdag 23 februari 2008

23.02.2008: dag 222: Bajawa: Bena en Bela






We beginnen onze tabletten te slikken: Flores is malariagebied; er zijn weliswaar weinig stekende muggen in dit seizoen en op deze hoogte maar we nemen geen risico.
Het weer is onverwacht mooi; de zon schijnt zelfs door de lage bewolking.
Tijd voor een uitstapje, nu het nog kan. In de omgeving van de vulkaan liggen enkele primitieve animistische nederzettingen. Met een gecharterde bemo rijden we over een kapot wegje door dichte bamboebossen naar het vijftien kilometer verder gelegen Bela en wat verder naar Bena.
De vulkaan torent uit boven groen, nat en donker woud. De tweeduizendvijfhonderd meter hoge top is verborgen in mist. Bena ligt diep in de vallei en is al van ver zichtbaar. Wat een prachtig en uniek geconserveerd dorp! Hier wonen vast Asterix en Obelix, en ginder staat het huis van leider Abraracourcix ... Een twintigtal paalhuisjes in twee rijen en twee aarden straatjes met tussenin een groot plein. Er is geen gram nieuw materiaal gebruikt; alle woningen zijn opgetrokken met natuurlijke materialen; rieten daken met fetisjpoppen op de nok of gespeten bamboepalen overlangs gelegd zodat het dak waterdicht blijft. Daar dienen dus die bamboebossen voor. Houten planken en gevlochten bamboe worden als wanden ingericht. Op het plein staan menhirs, monolieten, enorme platte stenen op dikke keien dienen als offertafels. Het lijken hunnenbedden. De doden worden voor het huis begraven; je loopt een beetje op een kerkhof. Vooral de oudere mensen zijn zichtbaar; de jeugd kiest de moderniteit en de gemakken van de stad en verlaat stilaan de ouderlijke woningen. Voorlopig wonen er nog negen gezinnen; Er zijn aparte huizen voor de mannen, de vrouwen en de kleine kinderen. In deze matriarchale samenleving hebben de vrouwen het voor het zeggen. Niks nieuws voor mij; ik ben ervaringsdeskundige op dat vlak ...
De ouderen lopen gewikkeld in een ikatdoek met bloedrode monden waaruit betelnootsap sijpelt. Er is voldoende voorraad: er liggen kilo’s nieuwe noten te drogen op platformen. Bundeltjes zwarte vanillestokjes worden ons aangeboden. Als we nu pudding konden maken kocht ik ze allemaal. Er lopen behoorlijk veel kleine kinderen rond; ze spelen met steentjes en zelf gemaakte houten autootjes. “Hellooooo mister!” klinkt het overal. Het zicht op de omgeving vanaf het uitzichtspunt is adembenemend: oneindige en ongerepte natuur. Je bent hier heel ver van huis. Aan de uitgang staat onder een afdakje een bus voor een dotatie waarvan de opbrengst dient voor de instandhouding van het dorp. Met plezier gegeven!
We rijden terug en brengen eenzelfde bezoek aan Bela; een kleinere versie van Bena en even mooi.
We informeren nog eens telefonisch naar de boot die ons, via Komodoeiland naar Lombok kan zeilen. Er worden voorlopig geen nieuwe afvaarten gepland wegens te hoge golven. Dat is een streep door de rekening; in Labuhanbajo zitten we dus binnen enkele dagen vast en kijken aan tegen een zeestraat die we niet kunnen oversteken; dat heb je nu met die eilanden.
In het telecomcentrum kunnen we onze laptop aansluiten op het internet via een telefonische verbinding; de enige computer in Bajawa is al een paar jaar defect. Bezitten wij nu echt de enige werkende computer in Flores? Jasmien, Sander en Ruben zijn in de wolken: er moeten mails verzonden worden.

22.02.2008: dag 221: Moni - Bajawa



De regen klettert - met korte tussenpozen - de ganse nacht op het zinken dak. Om zes uur luidt de kerkklok voor de vroegmis. De haan op ons erf kondigt een nieuwe ochtend aan. Varkens roeren zich en knorren en de enige koe zegt beuh. Het wordt licht; het is grijs maar de regen is gestopt. We kruipen vanonder onze muskietennetten. Het water uit de kraan is bruin als we ons gezicht willen wassen. Nadat de kippen van de tafel in de veranda verjaagd zijn wordt het ontbijt klaargezet: pannenkoek, fruitsla en vreemd uitziende grijze koffie. Alle ogen zijn naar de hemel gericht, de kraterrand ligt gehuld in mist. Even later klettert de regen heviger dan ooit; het is kil en je wordt er compleet depressief van. Een Duits koppel komt net terug van de top: gedurende vijf minuten was de caldeira en twee van de drie gekleurde meren zichtbaar voordat ze opnieuw in nevels gehuld werden. We besluiten tot de middag af te wachten; indien er geen beterschap in zicht komt blazen we de aftocht en kan Kilematu incluis z’n kratermeren ons verder gestolen worden. Wat een verloren moeite om zo ver tot hier te geraken om door de moesson terug gestuurd te worden. Intussen hebben de jongens tijd zat om te studeren.
Zoals gevreesd moeten we om één uur op zoek naar een vervoermiddel om ons terug naar Ende te rijden. De publieke bemo’s zitten afgeladen vol. We vinden tenslotte een ruime Toyota met chauffeur die ons in direct, via Ende naar Bajawa in centraal-Flores kan brengen. Het is is lange rit van vijf uren maar we zijn dan ook meteen een heel eind opgeschoten. Naarmate de weg daalt klaart het op en aan zee schijnt de zon. De geldautomaat in Ende is vandaag in een gulle bui en geeft mij de gevraagde roepia’s.
We rijden nu langs de kust; de zee is kalm en golven rollen op het zwarte lavazand. Op het strand spoelen gladde keien met een lichtgroene kleur aan; ze worden door bewoners van de vissersdorpen verzameld en verkocht.
De weg gaat verder landinwaarts en volgt de groene heuvels in een wild landschap van heuvels en vulkanen met perfecte kegels. De rijstterrassen lopen over van het overvloedige water en de afvoergeulen zijn veranderd in kleine watervalletjes.
De chauffeur stopt te laat voor een politiebarrière; de slagboom is nochtans open en er is dus ook geen reden om te stoppen. Een scherp fluitsignaal doet hem alsnog remmen. De dienstdoende agent heeft zijn val goed opgezet: negeren van een politiesignaal: de man moet uitstappen, meegaan en onmiddellijk afdokken in een hok naast het kantoortje, ontvangstbewijs is niet nodig. Wat een corrupt zootje ...
De weg stijgt voortdurend en er is weinig verkeer, het wordt fris, het omringende land is woest, ongerept met groene bossen in lage nevels en prachtig.
Bajawa kondigt zich aan, een klein stadje gelegen in een dal tussen het groen van de bergen. Een aangenaam hotelletje en goed eten in de geburen en dat was niks te vroeg. Internet is er sedert twee jaar niet meer in Bajawa; de enige computer in de stad is nog steeds kapot. De jongens en Jasmien worden stilaan wanhopig.

21.02.2008: dag 220: Ende - Moni





Het regent zowat de hele nacht. De ochtend is bewolkt met een lichte neiging tot een zuinige opklaring. Beter dan dit hoeven we niet meer te verwachten. We pakken onze spullen en laten ons met de bemo naar de terminal rijden. De bus naar Maumere staat al klaar, er zijn enkele passagiers. De vloer van het busje is volgestouwd met zakken grind. Zouden ze deze artikelen nu echt ontberen in Maumere? De rugzakken worden op het rek van het dak met touwen vastgeknoopt. We nemen onze plaatsen alvast in, Door de ruimte die de zakken grind aan de voeten innemen, komen onze knieën bijna aan de oren. Om tien uur vertrekt de chauffeur voor de twee uur durende rit naar Moni. Het is een prima nieuwe en smalle asfaltweg die zich als een slang kronkelt tussen hoge en woeste heuvels begroeid met regenwoud in alle kleuren van groen. Watervallen als zilveren linten tekenen zich af op steile rotswanden. Dit is nog onontgonnen gebied. Hier en daar liggen kleine nederzettingen aan de rivier: In een stukje ontgonnen jungle staan een paar tientallen huisjes met bruin gekleurde en door vocht aangevreten verroeste zinken daken. In de directe omgeving liggen de rijstterrasjes en groenten- en fruittuintjes.
In het marktplaatsje Moni worden we aan een klein guesthouse gedropt. Er zijn kamers vrij. De omgeving is prachtig groen en de hellingen van de Kelinutuvulkaan zijn duidelijk te zien. Dit is onze bestemming; morgen willen we naar de top van de vulkaan waar drie vulkaanmeren in drie verschillende kleuren de hoofdattractie vormen van Flores.
Er is slechts één restaurantje open in het dorp; het menu is beperkt tot enkele rijstgerechten. Het wordt dus opnieuw een survivalmaaltijd: gado-gado of gekookte groenten met pindasaus, een gekookt ei en kroepoek en gestoomde rijst.
In de omgeving bevinden zich enkele dorpen met typische woningen en waar de vrouwen op traditionele wijze ‘ikat’ of kwaliteitsstoffen weven op houten weefgetouwen.
De eigenaar van ons hotelletje heeft een auto en voor een redelijke prijs brengt hij ons naar het dorp Jopu. Het imposante vijfhonderd jaar oude huis van de ‘chief’ met een spits toelopend strooien dak dat bijna tot aan de grond reikt is de blikvanger. We mogen binnen in de donkere ruimte. Een vrouw heet ons welkom en vertelt de geschiedenis en de gewoonten van de eeuwenoude animistische cultuur. Opmerkelijk in haar verhaal is de keuze voor de opvolger van de chief: zijn eerste babyzoon wordt enkele meters boven het houtvurtje van de keuken op een bamboe rekje gelegd en gerookt. Als de baby huilt (omdat de rook zijn ogen prikkelt) is het een geschikte opvolger; als hij zwijgt moet hij nog een paar andere proeven ondergaan waarbij een kippenhart in zijn mond wordt gestoken of een paar bananen tegen het hoofd worden geplet; in beide gevallen kijkt het dorp uit of de baby zal huilen. Rare jongens die animisten ...
De bevolking in Flores is van een heel ander type: de elegante, fijne Indonesische figuurtjes zijn vervangen door kleine, gespierd uitziende mensen met donkere Polynesische koppen, ruwe gelaatstrekken en kroeshaar. Flores is grotendeel katholiek met animistische trekjes. In het midden van het dorp staat een katholieke kerk en de kinderen gaan naar de Sao Thomasschool; erfenis van de Portugese aanwezigheid in Indonesië. Vele jeugdigen dragen westerse kapsels, jongens hebben oorringen, piercings en tatouages en luisteren naar reggay en Amerikaanse rappers. Ze lijken een jeugd op drift en velen gedragen zich nogal losgeslagen.
In Jopu staan nog enkele prachtige van deze laatste ‘hooimijthuizen’. Tegenwoordig is het veel te duur om dergelijke woningen te bouwen en te onderhouden. Beton en zink zijn goedkoper en hebben de traditionele huizen bijna allemaal vervangen.
Een hele dag droog blijven zit er niet in: de wolken zijn zwaar en in de vooravond begint het te regenen. Hopelijk is het morgenvroeg terug droog want we willen een wandeltocht van de vulkaantop terug naar Moni maken.

20.02.2008: dag 219: Ende



Ende, het havenstadje aan de zuidkust van Flores ligt twee uren verder dan gepland. Dat komt goed uit; moeten we niet om zes uur in de ochtend ontschepen en is er nog tijd voor een gratis bord rijst met ei.
De ‘Awu’ gooit het anker uit op enkele honderden meters van de havenpier. Enkele jaren geleden zonk een schip vlak voor de havengeul zodat geen enkele grote boot meer toegang heeft tot de haven. Het gezonken wrak ligt er nog steeds.
Alle vertrekkende passagiers en hun bezittingen moeten nu langs de lange trapladder vanaf dek vijf een tiental meter en één voor één naar beneden waar kleine houten bootjes wachten om iedereen de laatste meters naar de wal te pendelen. Ze keren met een nieuwe vracht passagiers - die de tegenovergestelde reis maken - naar de Awu terug. Met mooi weer en een kalme zee is dat al een hachelijke onderneming, maar om het vandaag extra spannend te maken regent het warme pijpestelen en zijn de golven behoorlijk woelig; de bootjes, waarin een tiental mensen passen schommelen vervaarlijk heen en weer op het water. Potige donkere kruiers zijn al aan boord om de kisten, balen en bagage mee naar de wal te vervoeren. We steken onze paspoorten en geld in plastieken zakken. Het lijkt wel een evacuatie op volle zee; mensen drummen aan de ladders; de officieren in het wit en politie staat erbij te kijken en laat alles in het honderd lopen. Typisch! Kijklustigen verdringen zich tussen de massa vertrekkende en aankomende reizigers en hun bagage.
We wachten totdat de grote drukte voorbij is en een volgende zeewaardige schuit aanmeert tegen de romp. We dalen voorzichtig langs de ladder naar beneden. De bemanning vangt ons op en trekt ons naar binnen. Het bootje is met een touw vastgebonden aan de scheepsladder en schommelt akelig. We houden ons vast aan alles wat vast zit. Het begint nu nog heviger te regenen. Enkele tientallen meters voor de pier moeten we een kwartiertje wachten totdat alle passagiers uit het vorige bootje zijn uitgestapt en de nieuwelingen er weer ingeklauterd zijn. We zijn nu drijfnat geworden evenals onze niet-waterdichte rugzakken. Onze schuit legt tenslotte ook aan tegen een beschadigde betonnen pier en we worden - met ons hebben en houden - door sterke armen een laatste keer aan land gehesen. Druipend sloffen we door de plassen naar het eerste en beste zinken afdak voor een ‘familymeeting’. Nu nog eens twee uren met de bus naar Moni is wat teveel van het goede. We hebben droge kleren nodig en moeten onze spullen in de rugzakken controleren op waterschade. We besluiten dan maar een dag in Ende door te brengen en op zoek te gaan naar een hotel voor de nacht. Het regent nog steeds en er zit geen beterschap in de grijze lucht. In Moni regent het even hard.
Er hangen enkele werkloze chauffeurs rond die ons eender waar in Flores willen rijden met hun minibusjes. Een ritje van een kilometer is echter voldoende vandaag; stante pede naar een droog onderdak. In een pathologisch proper hotelletje tonen enkele jongens onze twee kamers. Er is een goed restaurantje en de man in het belendende winkeltje verkoopt bier.
De rugzakken worden uitgepakt en ons materiaal en kleren worden op een waslijn uitgehangen om te drogen; de waterschade valt nog mee; de laptop en de andere elekronica bleef droog in de tas.
Het begint nu pas echt te stortregenen; een watergordijn klettert onophoudelijk in het tuintje tegenover onze kamers.
Gewapend met de hotelparaplu loop ik nog even naar het kleine centrum; ik krijg niet veel cash van de geldautomaat in de bank; de daglimiet is slechts dertig euro; in het internetkantoortje duurt het een uur over om mijn mail te lezen. De meeste winkels zijn gesloten. In het markje liggen in de regen kokosnoten en enkele trossen banenen op houten planken. Ik geef de helft van de vraagprijs aan de vrouw met het kroeshaar onder het zeil. De andere verkoopsters lachen. Ik betaalde waarschijnlijk nog de helft teveel ... Ik loop verder met mijn bundel bananen aan een touwtje. Een busje pikt mij terug op naar het hotel.
Het regent de hele namiddag en avond verder. Flores is inderdaad bijna het ‘Ende’ van de wereld, enkel Papoea Guinea ligt nog een paar dagreizen verder ...

19.02.2008: dag 218: Bali – Flores (2)



Het blijft de hele nacht zwoel in onze kajuit; de airco doet het niet zoals het hoort, enkel wat ventilatielucht wordt door de opening geblazen. De zee is rustig en het schip volgt zachtjes de bewegingen van de golven. Tussen slapen en waken horen we om vijf uur het klaaglijk gezang van de muezzin door de luidsprekers; het is tijd voor het ochtendgebed. De stem klinkt over alle dekken van het schip en weergalmt verder in de eindeloze en donkere oceaan. Het is een mooie gewoonte. Enkele passagiers zullen intussen in de moskee op dek drie zitten.
Zoals beloofd worden we om half zeven gewekt voor het ontbijt. Iedereen geraakt maar met moeite uit bed, zweterig en loom van de warmte. Na de douche kunnen we aan de slag om een berg rijst en een gebakken eitje te verwerken. Een halve liter koffie bespoedigt dit proces. In de ‘ekonomi’ zit ook iedereen aan het vroege ontbijt: een bakje rijst met een gele vissekop.
Dadelijk worden alle bakjes verzameld en vanaf het achterdek meteen in zee gekieperd; enkele honderden witte en onzinkbare piepschuimen bootjes drijven in het kielzog van de‘Awu’.
Vannacht hebben enkele lange vingers het hout van een kist mandarijntjes losgetrokken en de inhoud ervan wat lichter gemaakt,
Overdag is er op de boot weinig activiteit; passagiers uit de ekonomi gaan terug op hun houten platforms liggen of zitten op buiten op de banken van de promenade. In het cafetaria helemaal boven speelt een tv constant Indonesische karaokemuziek. Het restaurant, dat overdag dicht gaat is de enige koele ruimte op het schip. We nestelen ons hier - als enige passagiers met die permissie - in de gemakkelijke stoelen en lezen wat; de kajuit is te warm.
Het middageten is vroeg; rijst, tonijn, kip, groenten en verse papaya als dessert. Het kleine podium is vrijgemaakt en achter het keyboard speelt een muzikant, het meisje naast hem zingt enkele Ameriaanse evergreens: ... “I did it my waaaaaay” .... Rode en gele lichtjes flikkeren aan het plafond. De enige Indonesische passagier plaatst zich met de rug naar de muzikanten aan tafel. Het wordt een privévoorstelling want er is niemand anders in het restaurant. Als de kinderen van tafel gaan houden zij het ook voor bekeken: ‘Have a nice meal!’ en het schuifgordijn gaat dicht.
Sander en Ruben hebben tijd voor wat studiewerk, maar de temperatuur aan boord is niet van die aard om dat lang vol te houden. Kristien schrijft haar wekelijkse nieuwsbrief en Jasmien verdiept zich in Spaanse woordjes. Op tv put Steven Segal zich uit om een stelletje boeven uit te schakelen.
De lucht zit helemaal dicht en zelfs op het dek is er geen zuchtje frisse wind. Het eiland Sumbawa schuift in grijze nevels gehuld traag voorbij. Het begint te regenen en het water gutst over het dek. Ook nu blijft het warm buiten. De eigenaar van de mandarijntjes blijft op post bij zijn kisten, waarschijnlijk de hele komende nacht,
Het avondeten is een kopie van deze middag. Het tweemansorkestje verschijnt opnieuw; passagiers uit de ekonomi komen in het restaurant een moedelsoepje consumeren en genieten van de Indonesische schlagers; voor ons tijd om op te stappen ...
Tijdens de nacht legt het schip aan in een haventje in Sumba; we horen de nieuwe passagiers hun geliefden uitwuiven aan onze patrijspoort. Daarna is het opnieuw stil en varen we verder over de donkere zee richting Flores. De scheepsmotoren ronken zachtjes ver beneden in het ruim.

18.02.2008: dag 217: Bali – Flores (1)



Om drie uur in de namiddag vertrekt het Pelnischip “Awu” uit de haven van Benoa in het uiterste zuidpuntje van Bali. Ik wil weten of het schip geen vertraging heeft maar op het telefonische informatienummer is niemand op post; van service heeft men bij Pelni nooit gehoord. We wagen het er dan maar op en presenteren ons aan de pier waar het zeeschip inderdaad aangemeerd ligt. Het vertrek is voorzien zoals gepland. We stappen de brug op via een lange trap vanop de kade en we krijgen op dek vijf onze tweede klaskajuiten toegewezen door de purser. Kristien en de kinderen in een vierpersoonskabine met douche en toilet en ik logeer ernaast; de kajuit is leeg en ik heb de vier bedden voor mezelf. Gelukkig kochten we geen ticket voor de ‘ekonomikelas’: een onverluchte slaapruimte ingericht als een zaal met kale houten platforms waarop een paar honderd passagiers de nacht gaan doorbrengen. Het ziet er nu al uit als een puinhoop: mensen laten hun afval en etensresten op de grond achter, draagtassen, koffers, zakken en kisten liggen her en der op de grond verspreid.
In de oostelijke eilanden is blijkbaar een tekort aan fruit en groenten: vrachtwagens volgeladen worden gelost en houten kisten met tomaten, kolen, watermeloenen en jonge mangoboompjes worden door dragers naar de buik van het schip gedragen.
Het inladen loopt uit; er komen steeds nieuwe vrachtwagens aangereden. Om vier uur worden de trappen weggeduwd en de trossen gelost en traag verlaten we de haven van Benoa. Gezinnen met kinderen wuiven - zoals in de film - naar de achterblijvers op de kade. In de verte zien we de hoge surfgolven die op het strand van Sanur afstevenen. Het is een apart gevoel om op deze manier te reizen. De zee is rustig en het schip deint op het ritme van de golven in de tropische wateren van de Sundazee. We zijn de enige westerlingen aan boord en de enige passagiers in de tweede klas, de eerste klas blijft leeg.
Een officier in smetteloos wit met gele strepen op de schouders probeert een cent bij te verdienen door ons uit te nodigen in zijn privévertrek met tv, frigo en meer ruimte; voor vijftig euro mogen we zijn kajuit gebruiken; hij slaapt dan wel elders. “Neen dank u, we hebben al voldoende plaats enzo”. “Een andere tip misschien? Bij terugkeer moeten we een goedkoop ekonomiticket kopen en voor vijftig euro extra mogen we dan ook zijn kajuit gebruiken; wat denkt ge?” Corrupte officieren; het is allemaal heel gewoon in Indonesia ...
Om zes uur wordt er geklopt: onze purser wenkt: “dinner is served in the diningroom”.
We zijn als enige tweedeklassers ook de enige gasten in “Restaurant and Bar Bunaken”. De tafel is gedekt voor vijf. Op het menu witte rijst, gestoofde lever in pikante pepersaus, een gefrituurd visje en gekookte groenten, als dessert een stuk papaya en dit alles begeleid met een glas helder warm water. Drie kelners zijn van dienst; eentje voor het inschenken van het water uit een waterketel, de andere bedient en de laatste superviseert achter de toonbank. Jasmien, Sander en Ruben verlaten de tafel al na tien minuten. Een biertje misschien om alles door te spoelen? Jammer, maar dit is een alcoholvrij schip! Het leven kan soms zo oneerlijk zijn ...
Als ontbijt staat morgenvroeg meer van hetzelfde op het menu, maar de lever wordt dan vervangen door een eiercurry ... Nog drie keer te gaan ...
De gasten uit de derde klasse krijgen op vertoon van een maaltijdbonnetje een piepschuimen bakje rijst met saus aangeboden in de slaapzaal. Het ziet er daar nu uit als een zwijnenstal. De kakkerlakken zullen vannacht feesten ...
In de verte zien we in de nevels de vulkanen van het eiland Lombok. De havenstad Lembar is onze eerste stop vanavond. Het schip wordt verder volgeladen met kisten mandarijnen en balen sjalotten en look. Ze staan nu al opgestapeld op de wandelpromenade van ons dek. We kunnen er nog net aan voorbij. Na een uur loeit de scheepshoorn en zijn we voor de ganse nacht en morgen onderweg tot de volgende haven in Sumba.
De airco in onze kajuiten werkt maar op halve kracht en het is er zwoel en vochtig. Zachtjes worden we in slaap gewiegd. De deur van het badhokje klapt telkens open en weer dicht.
Om half acht zullen we gewekt worden voor een eitje met rijst. Yummy yummy ....

zondag 17 februari 2008

17.02.2008: dag 216: Kuta: Pura Tanah Lot




Het meest gefotografeerde monument in Bali is de tempel van Tanah Lot. Wat een gedoe om er met openbaar vervoer te geraken: we hebben voor de dertig kilometer anderhalf uur en vier afzonderlijke minibusjes nodig; van Kuta naar Tegal, verder naar Ubung, nog eens tot Kediri en tenslotte naar Tanh Lot. Aan de grootte van de parking te zien is er plaats genoeg voor een paar honderd busjes die ’s avonds zowat alle toeristen uit Kuta en verre omgeving naar hier brengen voor de spectaculaire zonsondergang achter de rotstempel. De betonnen vlakte is nu leeg.
Tickets please! De tempel met zijn typische getrapte torentjes en pogodes ligt fotogeniek op een zwarte rotspartij die bij vloed van de kust wordt afgesneden. In de grotten die bij eb vrijkomen zitten priesters en voor een dotatie mag je hun heilige slang zien: ‘Holy Snake: This way’.
Het ‘sunsetplatform’ is overdag leeg en - samen met enkele tientallen bezoekers - hebben wij Tanah Lot en het uitzicht dus voor onszelf. De postkaart moeten we alvast niet meer kopen en degene die vandaag voor een sunset komt is er aan voor de moeite: het betrekt stilaan en straks is de lucht loodgrijs met een onzichtbare zonsondergang.
In de rijenvolle stalletjes bieden commercanten een kermis overprijsde prullaria aan; t-shirts met gevatte slogans zoals ‘save water, drink beer’, schaaltjes en beeldjes, opmerkelijk zijn de vele houten erecte penissen die als asbak dienen ...
Een chauffeur op zoek naar passagiers rijdt ons voor hetzelfde geld en rechtstreeks via de binnenweg in een half uur terug naar het centrum van Kuta. Waarom wisten we dat deze morgen niet?
Nasi campur stilt de honger. We overwegen een kustvaarder vanuit Flores terug naar Bali te reserveren met een ommetje naar Komodo, het enige eiland ter wereld waar in het wild Komododraken voorkomen. Deze levende fossielen willen we ook wel eens zien.
Zo beperken we onze zorgen om binnen een tiental dagen en redelijk comfortabel terug in Bali te geraken voor onze laatste tien dagen in Indonesië. (het lèste is het bèste)
We stellen vast dat ons horloge nog steeds op Javatijd staat; in Bali is het een uur later en niemand die ons hiervan iets zegt! Ahaa ... dáárom waren we gisteren te laat op de afspraak bij de orthopedist en sloot het loket bij Peli al om elf uur en krijgen we om elf uur geen ontbijt meer en is het hier zo vroeg donker ...
Het is weer mooi weer en het zwembad heeft eindelijk succes.

zaterdag 16 februari 2008

16.02.2008: dag 215: Kuta



De zon straalt deze morgen alsof ze nooit is weggeweest. Jasmien doet een grote was in de badkuip; het is het moment om onze gigantische hoop vuile kleren droog te krijgen.
Het wordt een dag van ‘dingen regelen’.
Terwijl de jongens studeren gaan Kristien en ik op zoek naar het tot hiertoe onvindbare kantoor van Pelni; met wat geluk is er binnenkort een boot naar Flores, één van de Sunda-eilanden.
Indonesië heeft behoorlijk wat zeewater en er zijn altijd wel ergens schepen van de staatsrederij Pelni onderweg die de eilanden met elkaar verbinden.
We zijn net op tijd; op achttien februari doet in de namiddag een passagierschip Bali aan en vaart, onder andere naar Ende, een havenstad in Flores en exact waar we heen willen. Een dag en twee nachten op zee met de cruiser ‘Awu’ in een airco kajuit, alle maaltijden inbegrepen; er zijn minder prettige manieren om te reizen. Morgen dus nog een extra dag in Kuta; het strand is vlakbij en het hotelzwenbad doen ons de wachttijd wel aangenaam doorbrengen.
We keren nog eens met de kinderen terug naar het memorial van de ‘Bali-bombings’. Verweerde foto’s van gezichten van lachende jonge mensen hangen tegen het ijzeren afsluithek op van de plaats van de aanslag. De afscheidswoorden en in memoriams doen je kippenvel krijgen ... Binnenkort komt er op deze plek een ‘Park van de Vrede’ waar alle grote religies een plaats krijgen. Al Queda zal onder de indruk zijn ...
Jasmien heeft dringend nieuwe steunzolen nodig; de oude zijn zowat aan flarden gelopen. Met het voorschrift van de dokter gaan Kristien en Jasmien naar het grote ziekenhuis van Den Pasar, een half uurtje verder met de taxi waar een afspraak met een orthopedist geregeld is.
De rit naar Den Pasar levert niet veel op: de arts van dienst in de sjieke privékliniek vraagt een exuberant ereloon van een miljoen roepia om een briefje af te leveren voor een afspraak in een orthopedische winkel in de stad. Ja zeg, we kunnen ook wel zonder verwijsbriefje die winkel opzoeken. Geen ereloon dus! Op zaterdag is deze zaak gesloten en pas opnieuw open vanaf maandag. We zullen dan nog eens terug gaan kijken.

vrijdag 15 februari 2008

15.02.2008: dag 214: Gilimanuk - Kuta




Er zijn inderdaad betere overnachtingsplaatsen dan in een ferryhaven, maar deze stop betekende dat we deze morgen fris aan de laatste honderd kilometer naar Kuta - het mekka van het Balinese toerisme - kunnen beginnen.
Een “PopMie”, instantnoedelsoep uit een isomopotje markeert het begin van de dag. Het eerdere verzoek om enkele sneetjes wit sponsbrood op een vuurtje te roosteren en een eitje in een ietsje olie te bakken hebben we na enkele vergeefse pogingen moeten opgeven ... en neen dank u, de koffie maken we liever zelfs: breng de ingrediënten zoals heet water, een lepeltje oploskoffie en de melk ...
Busjes rijden om de paar minuten langs onze ‘homestay’, we moeten enkel onze hand opsteken voor de rit van drie uren naar de rommelige hoofdstad Den Pasar.
Bali: een naam die klinkt als een klok; een dikke verzameling van postkaartfoto’s, een eiland dat door de inwoners mooier is gemaakt dan de natuur voorzien had. Alle vakantieclichés gelden wel ergens voor dit tropische paradijs.
De zeestraat die Java van Bali scheidt is slechts enkele kilometers maar het verschil is opvallend: in Bali heb je het gevoel in een ander land binnen te treden; dit is hindoeterritory; moskeeën moeten het afleggen tegen hindoetempeltjes die overal het straatbeeld domineren. Ieder gezin heeft zijn familietempel in de met rode baksteen ommuurde tuintjes. In tegenstelling tot India zie je hier geen iconografie van gekleurde hindoekitch en dito afgoderij, maar sierlijk en ingewikkeld gedecoreerde huistempeltjes met pikzwarte strooien dakjes en offeraltaartjes waarin ’s morgens bloemblaadjes, stukjes fruit en rijst gelegd worden. Voor de ingang van ieder erf liggen op de grond dezelfde offertjes in kunstig gevouwen mandjes van bananenbladeren om de goede geesten gunstig te stemmen en de kwade geeste buiten de deur te houden. Na een tijdje doen de honden hun dagelijkse ronde ...
In vulkanische grijze steen gebeitelde afbeeldingen van huisgoden, mytische figuren, onsympathiek kijkende garuda’s en draken, bewaken de huistoegang en zijn omgeven met saffraankleurige sarongs. Priesters in het wit zegenen voorbijgangers en strooien rijst op het hoofd en kleven enkele witte korreltjes op het voorhoofd, mannen steken witte en roze welriekende frangipanibloemen achter de oren. De buschauffeur stopt even voor een behandeling aan een tempel. Hoge en slanke bamboepalen zijn fijn gedecoreerd met palm- en bananenbladeren en wiegen boven het midden van de weg. Ieder huis heeft er eentje voor de ingang. Het lijkt alsof er overal feest is. Religie is veel minder rigide en het mag op deze aardkloot, voor hetzelfde geld ook wat leuk zijn, zo denken de Balinezen tenminste, en dat vinden wij ook wel ...
Het landschap is prachtig: de rijstterrassen zijn kleiner door de steile heuvels en nog ingenieuzer aangelegd dan in Java.
Rode vlaggen met de afbeelding van een gestileerde buffelkop wapperen in de dorpscentra; de partij van Sukarnoputri heeft hier veel aanhang.
We wisselen een laatste keer van transport en na een half uurtje arriveren we het toeristengetto van Kuta, de Indonesische versie van Ibiza; een beetje noodgewongen want dit is de enige plaats voor informatie en reservatie voor een cruise met de Pelniboten die regelmatig de Indonesische eilanden verbinden. Hun website met mogelijkheid tot boekingen ligt al maanden plat.
Australiërs - op zoek naar goedkoop vertier - strijken hier met duizenden neer om te surfen en voor fun in de bars en discoteken of te shoppen in de sjieke boetieks met echte of namaakkledij van Armani tot Versace. De hotels zijn goed gevuld en het bier is goedkoop en restaurants weten wat westerlingen lusten. De naweeën van de verwoestende bomaanslagen in 2002 en 2005, waarbij honderden doden vielen – het merendeel Australiërs - zijn behoorlijk verteerd. Een aandenken met een plaat waarop de namen van alle slachtoffers is gebeiteld markeert de plaats van de eerste aanslag. Waar ooit de discotheek stond is nu een braakliggend stuk grond waarop niet meer gebouwd mag worden uit respect voor de slachtoffers. Veiligheid zou verhoogd zijn, alhoewel ik daarvan tot hiertoe niks gemerkt heb. Misschien doen ze dat heel discreet ... Het is te hopen van wel, want we logeren in een smal straatje op een blok van de plaats van de aanslag.
Sander en Ruben vullen hun spellencollectie voor de gameboys aan met illegaal gekopieerde versies die met cd’s, dvd’s massaal in de rekken liggen. Naar goede gewoonte begint het deze namiddag opnieuw te regenen; dit zijn geen druppels meer: het water valt in dikke stralen naar beneden alsof iemand een gieter leegt. De smalle straatjes lopen onder. Als dat maar ooit ophoudt ...

14.02.2008: dag 213: Cemoro Lawang - Gilimanuk



Bromo en omgeving zitten deze morgen nog steeds verborgen in wolken en nevels met neiging op beterschap. Hierop gaan wij niet meer wachten. Met het minibusje rijden we de dertig kilometer van tweeduizend meter naar zeeniveau. Dat levert ons als beloning weer onbeperkt zweten. De warme kleren worden weer opgeborgen ergens diep in de rugzakken. Het treinticket naar het uiterste oosten van Java geeft weer recht op een zitje eerste klas en ’s middags zijn we weer onderweg voor de laatste rit in Java.
Als je met de trein door het platteland van Java reist is het alsof je je constant in een tuin van eden waant: een tropische plantentuin, groen en weelderig. Kamerplanten die thuis in de serres van plantencentra staan, groeien hier als onkruid. Nergens in de wereld is het land vruchtbaarder dan in Java. Naast de onvermijdelijke rijstvelden groeien de ramboetanbomen, een variant van de lychee, die in onze Chinese restaurants nogal eens op het dessertmenu staan. De takken vol met rijpe bossen rode vruchten met een stekelige schil worden met bamboepalen ondersteund. Papajabomen, ananas, salakstruiken met een bruine schil die op een slangenvel lijkt en een beetje de smaak van appels heeft, bananenbomen markeren de grens tussen eigendommen. Op grotere hoogte groeit koffie, cacaoboompjes staan in de schaduw van grotere mangobomen of kokospalmen. Mais en suikerriet groeien op de drogere stukken grond. Groenten kunnen constant geoogst en geplant worden en leveren meerdere oogsten per jaar. Water is er in overvloed. Een land van melk en honing.
In een restaurant belandt er nooit iets van dit lekkers op ons bord: het menu is altijd hetzelfde; de keuze en de kookkunde beperkt zich tot het beruchte nationale gerecht: ‘nasi goreng’ of gebakken rijst met bovenop een in olie gebakken ei, een schijfje komkommer en een stuk kroepoek. Brrrr ....
’s Morgens vroeg lepelt de hele Indonesische bevolking dergelijke schotel op. De andere mogelijkheid is ‘mie ayan’ of noedels uit een pakje met een minuscuul stukje gekookte kip en een stengel spinazie of een blaadje kool. Moslimrestaurants serveren smakeloze drooggebakken kip of vis, gekookte en uitgelekte spinazie in een zuurpikante saus, hardgekookte eieren in currysaus en witte of gebakken rijst. Wat een tristesse, die keuken; waar zijn al die vruchten van het land? Volgens mij voeren ze alles op aan de geiten ...
Terminus Banyuwang en Java. Aan de overzijde ligt Bali!
De ferryboten varen de hele dag en nacht, Na een korte overzet van een half uur zetten we voet aan wal in Gilimanuk, een typische ferryhaven met alle drukte die daarbij hoort. We zouden nog verder kunnen tot Den Pasar, maar het wordt algauw donker en we besluiten hier te overnachten; het is genoeg geweest voor vandaag.
We maken van ons hart wederom een steen en nuttigen een variant van het nationale gerecht in “Warung Muslim”. Nergens is er een biertje te vinden! Maar morgen er is beterschap op komst: Kuta: here we come (again)!!!
Het regent vanavond opnieuw, weliswaar warme druppels maar net zo nat ...

13.02.2008: dag 212: Cemoro Lawang: Bromo





Enkele kloppen op de deur doen ons bruusk ontwaken; de gids ingeduffeld in een winddichte jekker en een wollen muts wacht in de deuropening. Ruben zegt oorpijn te hebben en Sander voelt zich niet in staat om met zijn pijnlijke voet ver te lopen. Het is aardedonker en de wind giert nog even hard als gisterenavond als we onze bungalow verlaten en voorzover we kunnen zien is het nog steeds zwaar bewolkt. Sander en Ruben slapen verder; Jasmien is - zoals altijd - paraat. Als we aanstalten maken om te vertrekken worden we uitgenodigd om het eerste stuk met een busje mee te gaan; dat komt goed uit want in het pikkedonker een uur over een asfaltwegje lopen heeft weinig avontuurlijks. Aan een afslag klimmen we nog een half uurtje naar het uitzichtpunt. We zijn niet de enigen: een tiental anderen hebben eveneens alle moed verzameld om op dit ontieglijke uur in het donker met een zaklampje en tussen nat struikgewas een heuvel op te klauteren in afwachting van de zonsopgang van hun leven.
Onder een afdakje wachten we verkleumd op het eerste licht maar we beseffen nu al dat we hier voor spek en bonen wat laaghangende wolken zitten te bewonderen. Naarmate het lichter wordt groeit de teleurstelling: niks, noppes, geen zon, geen uitzicht op rokende vulkanen; de lucht is grijs en beneden ons ligt een wattendeken van grijze mistsluiers en een massa wolken wordt door de wind aangevoerd en onafgebroken vanaf de kraterwanden in de caldeira gejaagd. De rokende Semeruvulkaan, ergens in de wolken is in deze ondoorzichtige soep onzichtbaar.
We druipen met z’n allen terug naar beneden en om half zeven zijn we al terug thuis. De grote kleurenposter aan de receptie toont treiterig en in volle glorie het landschap dat we niet te zien kregen. We kopen straks wel een postkaart ...
Ruben en Sander slapen nog steeds. Een stevig ontbijt is het minste dat wij verdienen ...
We wagen even later een tweede poging: beneden in de hoofdkrater ligt de grote zandzee waarin de Bromovulkaan is ontstaan. Witgrijze lavavelden getuigen van de laatste eruptie vier jaar geleden. Uit de krater stijgt voortdurend een witte rook op die door de felle wind naar alle windstreken wordt geblazen. Sander en Ruben zijn terug op de been, de oorpijn van Ruben is mysterieus verdwenen ...
We steken de zwarte asvlakte over - het lijkt alsof je op een andere planeet loopt - passeren een hindoetempel en staan oog in oog met de grijze Bromo. Het lijkt maar een kleintje. We worden meteen getracteerd op stinkende rookwolken van solfer. De kraterrand is met trapjes bereikbaar maar verder dan enkele meters lukt het niet: de geconcentreerde zwavelwolken worden onophoudelijk door de wind over de rand meteen naar de benedenhellingen gestuurd. Ze zijn verstikkend, nijpen de keel dicht en verhinderen het ademen zodat we meer dan eens de helling ontvluchten. Na een paar pogingen geven we het op en blazen we defintief de aftocht. Frodo Ruben kan de ring niet in het verterende vuur van de vulkaan gooien; Sauron is nog niet verslagen ...
De zwaveluitsoot en andere gifstoffen die de Bromo continue in de atmosfeer brengt is waarschijnlijk groter dan alle auto’s en fabrieken in een grootstad; dat het ministerie van volksgezondheid hier maar eens optreedt of de vulkaan definief sluit wegens flagrante overtreding van de milieunormen ...
We keren terug en kruipen een tweede maal vandaag uit de superkrater omhoog. De caldeira is opnieuw helemaal verdwenen in mist; het begint te regenen; dat hadden we vandaag nog niet gehad.

12.02.2008: dag 211: Yogjakarta – Cemoro Lawang




De expresstrein naar Surabaya, de tweede stad van Indonesië, vertrekt stipt op tijd. We reizen ‘kelas eksekutif’ of eerste klas, pluche ligzetels en plaats zat. Een lappendeken van eindeloze rijstvelden met plantende en oogstende boerenfamilies schuift het raam voorbij. Honger moeten we niet lijden: obers lopen het gangpad op en af met snacks en de onvermijdelijke nasi gorengschotels.
Om één uur rijden we de achterbuurten van Surabaya binnen en kort nadien stopt de trein in het Gubengstation: terminus.
Dit is enkel een transportknooppunt en willen zo snel mogelijk deze hete havenstad verlaten en doorreizen naar de Bromovulkaan. De trein vertrekt echter pas om vier uur en zolang willen we niet wachten. Na wat onderhandelen over de prijs met een chauffeur van een grote jeep kunnen we meteen terug op weg: een ritje van een viertal uren. Dat betekent dat we vanavond al aan de kraterrand van de Bromo staan. De weg uit de stad is druk en het verkeer hectisch. Motorrijders slalommen gevaarlijk tussen auto’s en vrachtwagens.
We passeren het dorp waar enkele weken geleden na hevige stortregens een aardverschuiving een modderstroom op gang bracht en een gans dorp verwoestte waarbij tachtig mensen omkwamen en zesduizend dakloos werden. Een klein nieuwsfeitje en enkele krantenartikels waard. Vernielde huizen staan nog deels onder water en in een dikke laag vettige bruine modder. Verderop wordt een aarden dijk opgeworpen door bulldozers. In rode kruistenten, die langs de weg opgesteld staan worden de dorpelingen voorlopig opgevangen. Oorzaak is illegale ontbossing voor landbouw, een kwaal die overal in Java voorkomt
We slaan rechts in en de smalle en kronkelende weg klimt gestaag omhoog op de hellingen van de Bromo. Na een uur rijden bevinden we ons al op een hoogte van tweeduizend meter; lage wolkensluiers drijven tegen de groene hellingen die begroeid zijn met eucalyptusbomen, de wind neemt toe en de temperatuur daalt snel. Hier telen de boeren ajuinen, aardappelen en koolplanten.
We stoppen aan het hotel vlak aan de kraterrand; het is koud in ons katoenen t-shirtje, de wind die over de krater giert verandert alle vocht in de lucht in grijze, jagende wolken. De zandzee op de kraterbodem en de omgeving is nu en dan zichtbaar als het grijs even opklaart. In de nevels verschijnt nu en dan de Bromo in witgrijze lavastromen. In dit weer gaan we dus niet veel te zien krijgen.
Onze warme fleeces - een erfenis uit Nepal - komen goed van pas. Bedden met wollen dekens, hete thee, warme douche: wat een verschil met deze morgen in het tropische Yogja.
Misschien tegen beter weten in huren we warme jassen en spreken af met een gids om ons morgenvroeg om vier uur te wekken om tevoet in anderhalf uur naar het uitzichtspunt te lopen voor de zonsopgang boven Bromo.
Met alle warme kleren die we bezitten, kruipen we onder de wol voor een korte nacht. Buiten blijft het hard waaien.

maandag 11 februari 2008

11.02.2008: dag 210: Yogjakarta: Kraton



We logeren vlak aan de Jalan Malioboro, de breedste en drukste straat van Yogja met veel marktkraampjes en galerijen met batikstoffen en goedkoop textiel. Een rijvak is voorbehouden voor de kwetsbare weggebruikers: fietstaxi’s, paardenkoetsen en voetgangers.
Een ‘american breakfast’ levert de nodige ochtendcalorieën. De krant toont foto’s van overstromingen in Java. Het heeft in jaren niet meer zo hard en veel geregend. Elke dag verdrinken een tiental mensen. Het weerbericht voor de volgende dagen kleurt de hele eilandenarchipel in met icoontjes van grijze wolkjes met neerslag. We laten we ons met de becak of de fietstaxi naar het Kraton rijden. Het paleis van de sultan is voor toeristen enkel in de voormiddag toegankelijk. ’s Namiddags wil de man met zijn gezin en entourage ook een beetje privé leven en daar hebben we alle begrip voor. We kopen een inkomticket en zetten ons al schrap voor de decadente rijkdom en weelde achter de witgekalkte hoge muren die van een beetje sultan verwacht kan worden. Hetgeen we onder ogen krijgen is een verzameling van vierkanten open binnenplaatsen en enkele paviljoens; het lijkt eerder op een treinstation met ijzeren pilaren en simpele daken met bovenaan bescheiden smeedijzeren versieringen. Enkele likjes verf in een bloemetjesmotief moeten enige vrolijkheid veinzen. In enkele pronkkooien zitten vechthanen op stok. Op een podium bevinden zich gamelaninstrumenten. In een kamer achter glas staan aangeklede poppen in traditionele klederdrachten opgesteld. Niks schatten en rijkdom: enkel calvenistische soberheid. In een hal staat een verzameling oude koetsen en draagstoelen; enkel toegankelijk als we nog een inkomticket willen kopen en als we een andere poort binnen willen wijst de wachter ons op een loket voor een vers ticket. “Ja, hallo, zal het gaan ja?” We zijn niet meer geïnteresseerd. We verlaten al snel en teleurgesteld het “paleizencomplex”. De jongens lachen ons vierkant uit omdat we deze attractie op het programma plaatsten ...
Dan maar achterom door de smalle straatjes met woningen van de bedienden. De bewakers van de sultan zijn gekleed in batiksarongs en dragen op de rug de typische krisdolk. We bezoeken even een ateliertje waar de wayangfiguren uit buffelhuid worden gesneden. De vogeltjesmarkt ziet er gezellig uit met zijn honderden fluiters in ronde en vierkante bamboekooien. We durven niet binnenlopen uit vrees voor de vogelgriep. Sander klaagt van een pijnlijke voet; het ging nochtans beter de laatste dagen. Dan maar rechtsomkeer en met de becak keren we terug naar de Malioboro voor een late lunch.
Sander en Ruben zetten zich achter hun studieboeken. Jasmien vindt een brief van haar vriendinnen in het postkantoor. Ik koop een treinticket voor morgenvroeg naar Surabaja en Kristien informeert voor een boot naar Flores binnen enkele weken.

zondag 10 februari 2008

10.02.2008: dag 209: Yogjakarta: Borobudur





Samen met Angkor in Cambodia en Bagan in Myanmar hoort Borobudur in Indonesië tot de drievuldigheid van de grootste monumenten in Zuidoost-Azië. Vandaag vervolledigen we de top drie van dit werelderfgoed.
De ochtend begint weer zonnig maar al snel krijgen grijze wolken de overhand en wordt het druilerig, vochtig en drukkend warm. We hebben twee bussen nodig en de paardenkar voor de laatste paar honderd meter in de regen. Vanop afstand lijkt het - op een heuvel gelegen monument van Borobudur - op een plompe uitgezakte gateau of mislukte verjaardagscake met bovenop de kers op de taart. Van dichtbij is het een ingewikkeld vierkant terrasvormig grijs bouwwerk van zes verdiepingenen en een fantastisch monument uit de hoogdagen van het Boeddhisme in Java. Naarmate de Islam Indonesië veroverde verdween het belang van Borobodur, verviel het, werd door de jungle opgeslokt en verdween het uit het collectieve geheugen. Pas in de eerste helft van de negentiende eeuw werden de resten herontdekt en het duurde jaren vooraleer Borobudur in zijn vroegere glorie hersteld werd.
De muren van de terrassen tonen tientallen meters mooi gerestaureerde friezen over het leven van de Boeddha, meer dan vierhonderd figuren zitten in lotushouding in nissen van de terrassen en nog enkele tientallen boedha’s zijn verborgen in de doorkijkstupa’s op de bovenste etages. De ligging is perfect met op de achtergrond de bergen, groene jungle en de Merapivulkaan die zich de laatste maanden koest houdt.
Het is een monument dat het vooral van sereniteit moet hebben, maar het is weekend en honderden Indonesische dagjesmensen hebben Borobudur uitgekozen als zondagsuitje. Slechts een handvol westerse bezoekers gaan op in de Indonesische massa. Dat hebben we vandaag verkeerd ingeschat.
Kinderen zien het monument als speeltuin en klauteren op muren en stupa’s, op de grondde ouders picknicken en eten noedels en nasi goreng uit piepschuimen potjes. Nu en dan gaan tegelijk honderden kleurrijke paraplu’s open als het weer eens druppelt. We kunnen geen stap zetten of we moeten bij een koppeltje of gezin op de foto; gsm’s en fototoestellen klikken onophoudelijk. Jasmien steelt weer de show bij de pubers die met haar vereeuwigd willen worden. We zien er nochtans niet bijzonder exotisch of opmerkelijk uit, een beetje gebronsd en erg buitenlands, dat wel. Na een tijdje wordt het pauzeren ergerlijk en de glimlach bevriest. We weten nu een beetje hoe filmsterren zich voelen ...
Nadat we een tijd lang Ruben en Sander moeten opsporen omdat zij ons/wij hen in het labyrint van doorgangen uit het oog zijn verloren, moeten we aan de uitgang nog spitsroede lopen tussen smalle doorgangen onder plastic zeilen met honderden souvenirstalletjes, nasi goreng-eettenten en verkopers die alle mogelijke rommel en t-shirts aan een “very cheap price, special for you” willen van de hand doen.
De magie is dan wel verdwenen, maar Borobudur blijft indrukwekkend. De tol van het toerisme.
In het museum bekijken we nog even de zwartwitfoto’s uit het begin van de vorige eeuw toen de restauratie begon. Het leek eerder een overmaatse molshoop uit stenen tussen gekapte bomen en struiken. Het is een huzarenstuk geweest om alles terug in de originele toestand te herstellen. Er liggen nog duizenden gemerkte stenen en figuren in rijen op de grond en die allemaal nog een plaatsje zouden hebben in het grote geheel. Dat wordt nog lang puzzelen ...

zaterdag 9 februari 2008

09.02.2008: dag 208: Pangandaran - Yogjakarta


Het is een lange weg van vierhonderd kilometer naar Yogja over een constant slingerende weg door de groene heuvels van Java of minstens negen uren met de bus. Uitgesloten: een combinatie van een uurtje bus en drie uren treinen door het laagland is een betere optie.
De chauffeur die ons gisteren rondreed naar de bezienswaardigheden kan ons aan een treinticketje (bisnisclass) helpen voor een vriendenprijsje en hij rijdt ons ook het uurtje naar het treinstation. Da’s nog eens vriendelijk; we kennen de kerel en geloven hem op z’n woord, bovendien hoeven we ons dan geen zorgen te maken met het zoeken naar vervoer. In het stationnetje van Sidareja zien we dat we een oor aangenaaid kregen. De kerel rekende ons meer dan het dubbele aan dan het ticket aan het loket in het station kost. Geld terugkrijgen zit er niet meer in; we slikken de smoes niet dat hij extra heeft moeten betalen om de trein speciaal voor ons te doen stoppen!! “Zeg dat nog eens?” De gepatenteerde sjoemelaar knippert zelfs niet met de ogen; hij heeft dat verhaaltje al zo dikwijls verkocht. “Have a nice trip”, en hij is weg. Vervloekte leugenaar! Dat betekent dat we hem gisteren waarschijnlijk ook teveel betaalden voor het ritje.
De eerste Indonesiër met een busje of die Hollands spreekt en ons wil rondrijden krijgt van ons voortaan een brandmerk op het voorhoofd met de boodschap “I’m a cheater” ...
Onze Franse vriend wacht eveneens op het perronnetje op dezelfde trein en aanhoort - met enig leedvermaak (‘haha, ces petites Belges’) - ons droeve verhaal. Hij nam de bus en kocht zijn biljetje aan het loket, zoals iedereen dat doet. OK, OK, wij wisten ook wel dat het zo hoort ... (‘don’t rub it in man...’) ... Een flinke tropische stortbui doet ons gemoed onder het vriespunt dalen.
De trein is een half uurtje te laat. Er is meer dan genoeg plaats in de ‘bisisclass’ (voor dat geld reden we trouwens quasi het hele Indonesische spoorwegnet door ...)
Onze boeken verzetten de sombere gedachten om zoveel naïviteit als we door het mooie Javaanse landschap rijden. Eindeloze symmetrische rijstvelden in het vierkant of rechthoekig, gescheiden door lemen dijkjes die het water naar alle paddi’s verdelen. Strooien afdakjes zorgen voor onderdak voor de zon of de regen. Boeren staan gebukt in de modder en wieden met de hand onkruid of planten de groene stekjes jonge rijst. Rijen bomen breken de groene zee. Het land is vruchtbaar en levert twee oogsten per jaar.
Aan de horizon staan vaag en grotendeels verborgen in lage wolken en mist de heuvels en vulkanen.
Yogjakarta: '88 metres above sealevel' staat er op een plaatje op 't perron. Inderdaad die kleine honderd meter maken het verschil tussen stomend vochtig en aangenaam vochtig weer.
Ons gereserveerde guesthouse blijkt een somber hok te zijn in een klein steegje; donker, amper lucht, geen ramen en heet. Hier in deze gevangeniscel gaan we niet vrijwillig blijven. Andere logementen blijken vol te zitten: Chinezen vieren hun nieuwjaar en hebben alle beste bedden ingenomen. Het is ook altijd wat met die feestdagen! Waarom vieren die Chinezen niet gewoon nieuwjaar op 1 januari zoals iedere andere aardling dat doet?
Enig zoeken levert een paar mooie kamers op in het centrum. Handdoeken en bovenlakens worden wel niet geleverd; koffie is gratis maar melk is niet verkrijgbaar. Je houdt het niet voor mogelijk ...
“Hello!” Een vriendelijke chauffeur biedt ons een ritje met zijn busje aan, morgen naar Borobudur “special for your family, and a very good price”.
“Weet je waar jij die ‘very good price’ kunt steken?” ....
Modderstromen, tsunami's, vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en overstromingen: voor natuur-in-beweging moet je in Java zijn. We logeren pal onder de aanvliegroute van de luchthaven. Passagiersvliegtuigen scheren brullend over onze hoofden. 'Garuda', de Indonesische luchtvaartmaatschappij staat op de internationale zwarte lijst ...