maandag 8 oktober 2007

08.10.2007: dag 84: Mumbai en Mumbai-Ahmedabad



Zoals eerder gezegd is onze naaste buur het gigantische Taj Mahal hotel: het sjiekste onderkomen in India en al jaren in de top vijf van de beste hotels ter wereld. Het majestueuze gebouw werd gebouwd door de Indische industrieel Tata in het begin van de vorige eeuw nadat hij ooit de toegang geweigerd werd in een hotel in Europa wegens de verkeerde huidskleur. Tata is vandaag een icoon en een begrip in India: hij behoort tot de grootste industrielen van de wereld en overal zichtbaar. Een groot deel van de Indische zware industrie is in handen van zijn groep. Tata bouwt bussen, vrachtwagens, auto’s en verbouwt thee, beheerst de telecom en maakt zeep. Tata is in zijn eentje de Rotary- en Lionsclub van India: hij onderhoudt parken, sponsort studenten en apen in de zoo, schenkt bushokjes en doet aan liefdadigheid.
Op ons paasbest, met vers gewassen kleren gaan we met de nodige schroom en eerbied langs de geuniformeerde Sikh-deurwachters de moumentale ingang binnen. De lobby valt een waterval op, ingelegde marmeren vloeren bedekt met dikke perzische tapijten, kristallen lusters, prachtige bloemstukken en heel veel schoon (mager) volk: dure gracieuze lady’s en gentlemen die in de koude airco zich ogenschijnlijk zitten vervelen in de longchairs en lederen salons. Pronkstuk is de enorme trappenhal die tot hoog tot in de enorme koepel van het hotel klimt. Foto’s van beroemdheden die in de Taj logeerden sieren een muur: Clinton, Churchill, queen Elisabeth, John Lennon, Chirac, de sjah ...
Je geld spenderen is geen probleem: in de boetieks van Louis Vuitton, Bulgari of Rolex wachten gedistingeerde verkopers op de klanten van het hotel. Geen prijskaartjes, dat zou onbeleefd zijn; je koopt wat je verlangt en je betaalt met je golden creditcard. Na een tijdje wordt er discreet (stiff upperlip) gevraagd of men ons kan helpen; ja, we hebben de boodschap begrepen: we vallen hier op als olifanten in een porceleinwinkel. “Eh, no, thank you, we were just checking the rates ... Toedeloe! ...”
Bedelaars worden in de omgeving van de Taj niet getolereerd, maar nauwelijks honderd meter verder zie je een jonge vrouw naar bruikbare spullen zoeken tussen rottend afval in laadbak van de vuilniswagen in haar beste sarong; de armsten mogen dan wel leven als de beesten; hun waardigheid verliezen ze niet. Een moeder met enkele vuile peuters eet op de stoep uit een plastic zakje wat rijst met een rode saus, de kinderen lepelen wat korrels uit een krant.
Jongetjes, grijs van het vuil met treurige ogen trekken aan je mouw: “Please help me sir, help me sir”. “Wat moet je daar mee”, vraag je je de hele tijd af. Moet je geld geven gewoon omdat iemand arm is of omdat iemand erom vraagt, moet je geld geven aan kinderen; je leert ze bedelaar worden. Je zit constant in een tweestrijd; het is makkelijker om iets aan een moeder met een baby te geven, of aan iemand die op handen en voeten door de straat kruipt, iemand die duidelijk ziek is, verminkt of melaats is, maar ze zijn met zovelen en je ziet ze overal in de grootstad. Je wordt daar zo moedeloos van, vooral nadat je zonet de overdadige luxe van de Taj zag: die mensen wonen daar in een anticeptische omgeving, in een veilige toeristenbel ver van de boze wereld, van alle realiteit, in een ander sterrenstelsel en velen hebben niet het minste benul van wat er zich op nauwelijks honderd meter van hun gouden kooi afspeelt. Straks de limousine in en naar de luchthaven. “India was sooooo lovely and soooooo beautiful with the kindest people in the world”.
Naast de Taj staat de enorme triomfboog die in 1911 werd opgericht ter gelegenheid van het bezoek van King George aan India: de Gateway Of India en het bekendste monument van Mumbai. De dijk voor de Taj ziet zwart van wandelende bewoners van Mumbai (Mumbaiers?). Je kunt ritjes maken in een zilveren paardenkar, leurders verkopen enorme ballonnen, waarzeggers, kwakzalvers en gekken zitten langs de kanten, kraampjes verkopen allerlei snacks.
Het boottochtje is een beetje overbodig, maar het biedt een prachtig zicht op de Taj en de Gateway Of India, zoals het voor King George en zijn Queen bedoeld was toe zij hier voet aan wal zetten.
In de verte lijkt het een rood gotisch paleis met koepels en torens; het is zonder twijfel het meest indrukwekkende treinstation van de wereld; een gebouw in stenen kantwerk: elegant, degelijk. De hallen lijken op het centraal station van Antwerpen, maar het is allemaal veel groter, hoger, geraffineerder en vooral druk, druk, druk ... Victoriastation is het grootste treinstation van het land, en volgens Indische normen wil dat wat zeggen!
We zijn maar net op tijd voor onze nachttrein naar Ahmedabad. In het helse verkeer doet de taxi anderhalf uur om de twintig kilometer naar het Bandrastation af te leggen.
Onze namen staan al netjes geafficheerd op een computerprint die aan de ingang van de wagon geplakt is:
coach C10: nr.48 marc s, 52, nr.49 kristin p 50, nr.52 jasmien s 18, nr.53 sander s 16, nr.54 ruben s, 15: fantatisch die Indische treinen ...
We hebben gezelschap van een zwartrijdende muis die regelmatig als Speedy Gonzalez tussen ons voeten flitst. Pas na enkele uren rijden we opnieuw op het platteland en ligt Mumbai achter ons; wat een gigantische stad!
De nacht verloopt zonder rustig, de trein zit volgens traditie vol en alle bedden zijn bezet. Iedereen legt zijn hoofd te rusten op een koffer, een zak of een ander stuk bagage. Sommigen haken hun koffers vast met een kettting en hangslot. De trein knarst, puft en kraakt gestaag in een rustig tempo. Het geraas, de luchtverplaatsing door de open ramen en getoeter van aankomende treinen doet ons regelmatig in ons hazenslaapje opschrikken.

Geen opmerkingen: