maandag 7 juli 2008

07.07.2008: dag 357: Potosi












De mooiste kathedraal van Bolivia met haar gouden altaren blijft nog een jaar gesloten wegens werkzaamheden; hierop gaan we niet wachten. Het ´Casa de Moneda´ waar de Spanjaarden het zilver uit de Cerro Rico en tot munten sloegen die over het rijk verspreid werden, is vandaag op maandag eveneens dicht.
We regelen dan maar vandaag een bezoek aan de beruchte mijnberg van Potosí of de Baurinage van Bolivia.
De tientallen mijnen in de berg werden door de Boliviaanse overheid van de hand gedaan wegens onrendabel. Sedert enkele tientallen jaren delven kleine mijnwerkerscoöperaties in de meest miserable en primitieve omstandigheden naar tin, zink, lood en zilver. Er is geen keuze: de mijnberg is al sedert eeuwen de enige werkgever in Potosí. Slecht studerende kinderen worden in Potosi dan ook voor de keuze gesteld: "als je niet wil studeren moet je maar naar de mijn en als je je best doet ... ook". Enkele duizenden mannen en kinderen hakken en boren als mollen een doolhof van gangen op tientallen niveaus. De werkomstandigheden zijn omenselijk hard en de arbeid levert nauwelijks voldoende geld op om te overleven.
Verschillende toeristenbureau´s regelen een ´mijnervaring´ inclusief aangepaste kledij, helm met mijnlamp, gummi laarzen en begeleiding door een Engelstalige gids.
We ontvangen de gele overall en de rest van de benodigdheden. Het busje rijdt tot aan de voet van de berg waar de mijnwerkers in cités wonen: geen tuinwijken zoals in Winterslag maar grauwe onverwarmde rijhuisjes van één verdieping zonder stroom of water.
Het is de gewoonte dat bezoekers een presentje meenemen voor de arbeiders. In één van de vele mijnwinkeltjes kopen we een aantal gegeerde producten: een zak cocablaadjes, pakken biscuits, limonade, een para staven dynamiet en een fles alcohol van 95 graden.
De mijnwerkers eten de ganse dag niets en overleven op cocabladeren en slokken alcohol. Zo kunnen ze twaalf uren onafgebroken labeuren zonder moe te worden of honger te krijgen. Alle werkmateriaal moet op eigen kosten aangekocht worden en een extra dynamietstaaf of cocabladeren wordt zeer gewaardeerd.
De hoogte van de berg is in de loop der tijden met een paar honderd meter geslonken; miljoenen tonnen gesteente werd uit de ingewanden van de berg gedolven en ligt overal gestort. Tientallen openingen duiden het begín van een gang aan. Een vrouwtje van zestig dat eruit ziet als negentig zit op een steen in de kou en stof en slaat met een zware hamer stukken rots in stukken en sorteert de zink of looddeeltjes. Gekleed in oude vodden en enkel voorzien van helm en lamp met met de zakken een voorraad coca en alcohol kruipen een aantal mannen in donkere ingewanden van de berg. Wij volgen in een andere gang; het is niet druk op een maandag: voor de meeste mijnwerkers is dit een ´blauwe maandag´ na een weekend van drugs en drank. Vanaf morgen zijn de meesten weer present.
De tunnel wordt al snel smaller en na enkele tientallen meters is het aardedonker; onze mijnlampen verspreiden een helle lichtbundel. Op het einde van de gang zit een eenzame arbeider op zijn hurken bij het lichtje van een carbuurlampje. Hij is bijna klaar met het steken van twee staven dynamiet in een tin- en zinkader. De man haalt de lucifers uit zijn zak, een teken dat we beter naar een veilige plek verhuizen; een zijtunnel heet een goede schuilplaats te zijn. Na enkele minuten horen we twee droge knallen. Stof verspreidt zich in de tunnel en enkele vierkante meters rots werden losgeslagen. Sander en Ruben vinden het spannend! We volgen een andere tunnel en ontmoeten in een nis het beeld van Tio, de beschermeling van de mijnwerkers: voor zijn voeten liggen flessen alcohol, in zijn uitgestoken handen steken sigarettten en zijn lichaam is bedekt met een laag cocabladeren en papieren slingers. We begeven ons naar een lager niveau: iedereen kruipt op handen en voeten in het mulle stof door een krocht die niet breder is dan het lichaam, de putten staan met elkaar in verbinding; we voelen ons speleologen in een onontdekte grot.
In de nieuwe gang staan enkele mijnwagentjes klaar om naar buiten geduwd te worden. Een ton gesteente dat door drie mannen naar de uitgang getrokken wordt. Enkele lichtbundels verschijnen in het duister. We delen onze voorraad cocabladeren en nog wat biscuits uit aan de mijnwerkers die blij als kinderen hun weg in het duister vervolgen.
Er verschijnt licht in het duister: het einde van de tunnel. Een beetje opgelucht wennen de ogen terug aan het zonlicht. Bedekt onder een laagje grijs stof kruipen we achter elkaar uit de put. Er rest ons nog een staaf springstof. Ruben en Sander worden - door onze uitstekende gids - opgeleid tot Al Qaida-militant: de staaf dynamiet wordt gekneed tot een bol en de lont wordt in de pasta gestoken: doodeenvoudig. Even verder op de heuvel wordt de lont ontstoken en binnen enkele seconden schrikt een enorme knal de omgeving op. Het is eens wat anders dan spelen met vuurwerk ...
De meeste mijnwerkers verlaten de mijn; enkelen blijven nog even hangen met de kameraden en lopen onstandvastig met een fles pure alcohol in de hand naar beneden.
Het was een levensgevaarlijke dag hard werken voor een loon van vijf euro.
In ruil hiervoor word je hooguit vijfenveertig jaar en sterf je in een primitief mijnziekenhuisje aan stoflongen.
Je zou voor minder de hele dag alcohol willen drinken ...

Geen opmerkingen: